Wat doen we met ‘wereldmuziek’?
Dat gebeurt ook bij Belgian World Music Network, de lokale netwerkorganisatie voor de sector, waarvan VI.BE actief lid en ondersteunende partner is. Tijdens een online sessie in november 2020 (georganiseerd ter vervanging van de jaarlijkse fysieke sectordag) werd het hete hangijzer van de term ‘wereldmuziek’ voorgelegd aan een divers panel van sprekers die op één of andere manier voeling hebben met de problematiek. Eén van de sprekers was Mehdi Maréchal, de coördinator van het Vlaams-Marokkaans culturenhuis Darna. Niet alleen is Mehdi beroepsmatig zeer betrokken bij het debat rond diversiteit en participatie, hij is ook nog eens een fervent liefhebber van muziek van over heel de wereld
Erfenis van het koloniaal denken
In zijn betoog legt Mehdi meteen de vinger op de wonde: de term ‘wereldmuziek’ stamt nog uit een tijd waarin de lokale gemeenschap veel homogener was, sociaal en cultureel. Het is een beeld dat ondertussen in de gemondialiseerde samenleving compleet verouderd is: het is zelfs al ondenkbaar geworden dat iedereen rondom je heen ongeveer hetzelfde eruit ziet, dezelfde levensloop kent, hetzelfde gelooft, hetzelfde eet, of naar dezelfde muziek luistert.
Daarnaast heeft de term in onze Westerse samenleving ook een meer kwalijke implicatie die nauw verweven is met onderhuidse mechanismen van ontvoogding en participatie. In een hiërarchie kan taal en woordgebruik vaak aangewend worden als een machtsinstrument, al dan niet bewust. Een op het eerste zicht onschuldig woord kan een context meedragen die in het gebruik verwijst naar een stigma of een kwalijk verleden. In het woord ‘wereldmuziek’ wordt met ‘wereld-’ eigenlijk verwezen naar ‘alles wat niet eigen (Westers) is’, een koloniale gedachte dus.
Mehdi: “Daarmee wil ik zeker niet zeggen dat iedereen die de term gebruikt een verdoken koloniaal is. Maar ’t is om te beginnen wel belangrijk om te beseffen met welk tijdskader het woord is verbonden: een periode in de Westerse geschiedenis die vandaag eigenlijk volledig achterhaald is, en die vele onaangename associaties meebrengt voor iemand die stamt uit een andere cultuur.”
Daarnaast vraagt Mehdi zich af of er in de multiculturele samenleving nog wel plek is voor de opdeling tussen autochtoon en buitenlands, tussen eigen en vreemd. Kunst en cultuur is daarbij altijd een goede barometer om te peilen hoe de maatschappij is geëvolueerd.
Mehdi: “Je hebt ondertussen hier in Vlaanderen blanke jongens die afrobeat of Ethiopische jazz spelen. Is dat dan wereldmuziek, of zijn dat lokale Vlaamse folkmuzikanten? Omgekeerd heb je hier artiesten van Marokkaanse origine die bezig zijn met rap, techno of electro. Of vluchtelingen uit Syrië of Irak die zich hier hebben gevestigd en hier de muziek uit hun thuisland spelen. Zijn dat lokale bands, of plaats je die dan onder de vlag ‘wereldmuziek’?”
Erfgoed
De term ‘wereldmuziek’ heeft een hoge vlucht genomen in de jaren ’80 van de vorige eeuw, toen bekende Westerse artiesten als Peter Gabriel, Paul Simon en Sting vanuit een persoonlijke fascinatie elementen uit niet-Westerse muziek gingen integreren in hun eigen werk. Daarmee ging vaak een ontdekkingsreis gepaard naar het land van oorsprong, waar dan lokale artiesten werden gerekruteerd om die muziek meer authenticiteit te verlenen.
Ironisch genoeg gebeurde net het omgekeerde: het resultaat werd vaak in geluid en beeldvorming aangepast aan de verwachting van het doelpubliek, de blanke cultuurminnende middenklasse. Tegelijk sloop er ook een exotistisch element in de trend: niet-Westerse artiesten als Salif Keita of Youssou N’Dour traden hier vaak op in traditionele klederdracht, terwijl ze in eigen land vaak in een net pak of casual gekleed op het podium stonden.
De Westerse sector voor wereldmuziek stamt uit die periode, en is ondertussen een zijtak van de muziekindustrie geworden met zijn eigen netwerk, infrastructuur en publiek. Voor Mehdi hoeft deze structuur ook niet te verdwijnen, maar hij pleit er wel voor die erfenis in de juiste context te plaatsen.
Mehdi: “Volgens mij moet je die muziek behandelen als ‘erfgoed’, een document van een periode die er geweest is en die zich laat verklaren door de naoorlogse geschiedenis tot ergens eind jaren ’90. Vanuit historisch, archiverend en erfgoed perspectief is dat best waardevol, en je mag dat ook best koesteren.”
De discussie over de relevantie van ‘wereldmuziek’ interpreteert Mehdi liever als een persoonlijke identiteitscrisis voor de sector. Onze samenleving is zeker de afgelopen twintig tot dertig jaar een groot stuk diverser geworden, en dat geldt logischerwijs ook voor het culturele landschap.
Maar die verschuiving wordt lang niet altijd gereflecteerd binnen de sector wereldmuziek, waar nog steeds de focus ligt op een relatief beperkt spectrum van artiesten en labels, nog steeds vooral bepaald door Westerse trends en tendensen in de industrie die weinig te maken hebben met de markt in het land van herkomst, of de lokale culturele smaak. Bijgevolg vindt de muziek die in dat circuit wordt aangeboden lang niet altijd weerklank bij de lokale gemeenschap die afkomstig is uit de regio waar de muziek vandaan komt.
Mehdi: “Een zeer treffend voorbeeld is het concert van de bekende Ghanese highlifemuzikant Ebo Taylor in Gent enkele jaren geleden. Daar is de grootste Afrikaanse gemeenschap afkomstig uit Ghana, je zou denken dat die dan massaal op zo’n concert opduiken. Uiteindelijk was er maar een handvol Ghanezen aanwezig. Daar kan je vervolgens verschillende dingen uit afleiden. Ebo Taylor werd ‘herontdekt’ door een aantal reissues op het label Mr Bongo Records, en opgepikt door een blank publiek dat zich voelt aangesproken door de invloeden uit funk en jazz. Voor de meeste Ghanezen van de jonge generatie is dat echter de muziek van hun ouders en grootouders – dus die vinden dat helemaal niet hip! Zo’n concert wordt dan ook nog geprogrammeerd op een plek met vrij hoge ticketprijzen, en de Ghanese gemeenschap was helemaal niet betrokken bij de organisatie. Dus het gevolg is: die mensen komen daar gewoon niet naartoe.”
Een parallel circuit
Met dat laatste argument raakt Mehdi ook aan een ander pijnpunt dat meer algemeen heerst in het lokale cultuurbeleid op dit moment. De programmatie van wereldmuziek situeert zich vooral in het traditionele lokale circuit, vanuit hun eigen missie en voor het eigen publiek. Ondertussen zijn er in elke regio ook vele lokale allochtone gemeenschappen die zich verplicht zien om terug te vallen op een parallelle infrastructuur, een circuit van zalen en promotiekanalen dat volledig losstaat van de ‘gevestigde’ culturele scene.
Mehdi: “Er zijn een hoop Marokkaanse artiesten in Brussel die nog nooit hebben opgetreden in een Brusselse concertzaal, laat staan een Vlaams cultureel centrum. Die hebben hun eigen circuit: vaak worden dan privézaaltjes of polyvalente ruimtes gebruikt waar evengoed een trouw of een familiefeest kan plaatsvinden. Ook de communicatie verloopt via hun eigen kanalen. Je zal geen aankondigingen zien in de Zone09 of op de website van BRUZZ. Die gemeenschappen hebben hun eigen groepen op Facebook, of ze verspreiden flyers via de buurtwinkels. Let maar eens op: in een halal slager of een Afrikaanse winkel zul je vaak een wand vinden vol met affiches van optredens van zangers waarvan je nog nooit hebt gehoord, die optreden in zaaltjes die je niet kent.”
“Organisaties en evenementen rond wereldmuziek krijgen fondsen vanuit het beleid voor gelijke kansen of inburgering, afdelingen die totaal niets te maken hebben met de kunsten op zich”
Mehdi omschrijft die situatie ook als een ‘democratisch deficit’, een probleem dat zich situeert op het niveau van de overheid.
Mehdi: “Iedereen betaalt hier belastingen, en in ruil daarvoor doet de overheid aan dienstverlening. Er worden subsidies gegeven aan culturele centra, die daarmee dan kunnen programmeren en activiteiten kunnen opzetten en een publiek kunnen bereiken. Maar in de praktijk zie je dus dat er op dat niveau zeer selectieve criteria gelden, die bovendien ook lang niet altijd consequent gelden. Die structuur mag dan wel zijn opgezet vanuit de beste bedoelingen, in de praktijk is ze dringend aan herziening toe.”
“Organisaties en evenementen rond wereldmuziek krijgen fondsen vanuit het beleid voor gelijke kansen of inburgering, afdelingen die totaal niets te maken hebben met de kunsten op zich. Men gaat ervan uit dat die organisaties zijn gericht op de allochtone gemeenschappen en een belangrijke ontvoogdende rol vervullen, maar volgens mij wordt dat zwaar overschat. Bovendien is dat oneerlijke concurrentie voor andere culturele plekken die wél bezig zijn met vernieuwing en verbreding. Als de Vooruit een hedendaagse experimentele muzikant uit Ghana programmeert, of een funkband uit Nigeria, dan krijgen ze daarvoor geen subsidies voor gelijke kansen of racismebestrijding, beeldvorming.”
Binnen de sector heerst er nog veel onwetendheid en bestaan er ettelijke misverstanden rond de aanpak van integratie en inclusiviteit. Mehdi kan het dagelijks ervaren op zijn werk.
Mehdi: “Ik krijg bij Darna veel van die telefoontjes van culturele centra: ‘Wij hebben een Marokkaanse groep geprogrammeerd en willen graag Marokkanen in de zaal zien. Kan jij ons helpen?’. Bijna alsof wij een catalogus kunnen aanleveren: ‘Bestel je allochtonen’ (lacht). Men zou zich dan beter eerst zelf een aantal wezenlijke vragen stellen: ‘Waarom heb ik deze groep geprogrammeerd, en heb ik dan de juiste keuze gemaakt om dat doel te bereiken?’ Als het de bedoeling was om de Marokkaanse gemeenschap in je stad te bereiken, heb je dan wel de juiste artiest uitgenodigd?”
“Het is toch zo’n merkwaardig en verouderd idee dat alle Marokkanen wel naar een Marokkaanse artiest zullen gaan kijken. Draai het eens even om: als je een Vlaamse gemeenschap zou hebben in Marokko, zouden die allemaal komen kijken wanneer je er een optreden van Jo Vally programmeert? Dat gebeurt dus wel hier: er wordt een Marokkaanse zanger uitgenodigd, en men hoopt dat alle Marokkanen afzakken. Als je er dan geen rekening mee houdt dat de Marokkaanse bevolking in je stad vooral uit het Noorden van Marokko komt, terwijl je een zanger uit het Zuiden programmeert, of je zit met een heel jong publiek en je programmeert traditionele muziek die zij associëren met hun oma... Dan krijg je ze niet in je zaal.”
Evolutie en vernieuwing
Een pasklare oplossing voor zo’n complexe situatie is er vanzelfsprekend niet. Toch oppert Mehdi enkele perspectieven die kunnen helpen om het tij te keren. Een eerste positieve evolutie is zelfs al aan de gang in het culturele circuit.
Mehdi: “Steeds meer concertzalen programmeren muziek uit alle hoeken van de wereld zonder dat het als ‘wereldmuziek’ wordt benaderd of gepromoot. Dat vind ik al een eerste belangrijke overweging: programmeer een artiest op basis van het muzikale genre of stijl. Dat kan vrij makkelijk, omdat de meeste zalen sowieso al een eigen identiteit en publiek hebben. Zo kunnen ze daar trouw aan blijven, ze hoeven het roer niet opeens volledig om te gooien om wereldmuziek een plek te geven. Dan kan je in de Bijloke in Gent bijvoorbeeld ook klassieke Arabische concerten en ensembles zetten, en Afrikaanse hiphop of funk in een zaal als de AB.”
Die aanpak komt ook de muziek en het genre zelf ten goede, want ze leunt eigenlijk zeer dicht aan bij het wezen van cultuurpraktijk en culturele tradities.
Mehdi: “Ik geloof eigenlijk niet in het bestaan van ‘authentieke’ muziek, cultuur is altijd een smeltkroes van verschillende invloeden, die vaak ook van buitenaf komen en de ontwikkeling van een stijl of een genre sturen. Mbalach wordt beschouwd als dé authentieke muziek van Senegal, maar op zich is het een smeltkroes van traditionele percussieritmes en Caraïbische muziek die werd meegebracht door Cubaanse zeelui in Dakar in de jaren ’40 en ’50. Vasthouden aan bepaalde geijkte genres gaat net die natuurlijke evolutie en vernieuwing tegen. Als we muziek in genres gaan opdelen zoals eigenlijk al gebeurt met alle Westerse muziekgenres, dan stelt er zich opeens veel minder een probleem, en kan men zich gewoon richten op het eigen publiek.”
“Ik geloof eigenlijk niet in het bestaan van ‘authentieke’ muziek, cultuur is altijd een smeltkroes van verschillende invloeden, die vaak ook van buitenaf komen en de ontwikkeling van een stijl of een genre sturen.”
Daarbij moet er ook dringend meer focus komen op een samenwerking met lokale gemeenschappen die ruimte geeft aan eigen talent, maar ook genoeg autonomie voorziet om daarin een eigen koers te varen. Dat is een keuze die voor Mehdi vooral op beleidsniveau kan worden gemaakt.
Mehdi: “In de verdeling van middelen heeft de overheid een belangrijke verantwoordelijkheid om een aantal duidelijke keuzes te maken, zodat alle culturele en muziekcentra op hetzelfde niveau worden ondersteund, in plaats van middelen vanuit gelijke kansen en racismebestrijding enkel aan bepaalde centra te geven die zich uitgesproken met die kwesties bezighouden. Dat geld kan je bijvoorbeeld gebruiken om lokale initiatieven binnen de gemeenschappen te ondersteunen.”
“Zoals Gandhi ooit zei: ‘everything you do for me without me, you do it against me’. Dat moet ook de filosofie worden van de overheid. Je hebt die medewerking van de lokale gemeenschap en hun belangenorganisaties ook echt nodig om dat publiek te bereiken: zij kennen als geen ander de specifieke culturele nuances waar je kunt op inspelen of rekening mee moet houden. Dat kan echt het verschil maken tussen een volle en een lege zaal.”
En uiteindelijk kunnen al deze koerswijzigingen ondersteund worden door een sectororganisatie als Belgian World Music Network, wat ons uiteindelijk brengt bij een mogelijk antwoord op de identiteitscrisis die aan het begin van dit artikel werd geformuleerd.
Mehdi: “Er is een serieuze werklast weggelegd voor de culturele sector om met diversiteit en inclusiviteit aan de slag te gaan: hoe gaan ze programmeren, aan wie stellen ze hun infrastructuur ter beschikking, hoe kunnen ze hun publieksbereik verbeteren, hun publiekswerking organiseren... op al die vlakken is er nog veel ruimte voor verbetering. De kenniscentra binnen de sector, zoals het Belgian World Music Network er ook één is, die kunnen daarbij zorgen voor de broodnodige duiding en begeleiding: inspelen op het begrip en verstaan van bepaalde tendensen en tradities, aandacht schenken aan het gebruik van de correcte terminologie, enzovoort. Dat kan in de toekomst een zeer waardevolle en dankbare rol zijn die de sector wereldmuziek kan vervullen.”
Een artikel van Dimitri Vossen voor VI.BE